Door: Geert den Hengst (cliënt)

 

Taal

Dat het met een s of een z moest beginnen, dat wist ik nog wel. Maar verder? Wat was het ook alweer? Voor alle duidelijkheid, het gaat hier om patas. Pa-wat?

Al jaren gebruik ik zo nu en dan, wanneer ik, al zeg ik het zelf, grappig wil zijn en volledig van deze tijd zijnde over wil komen, deze niet alledaagse term. Maar welk naamwoord moest ik er ook alweer bijvoegen? Althans, wilde ik dus in de stijl van nu blijven. Waren het zware patas? Zure? Strakke? Schuine?

 

Een dilemma mag het niet heten. Eerder klinkklare onzin! Mijn geheugen zou dankzij bovenstaande vraagstelling trouwens ook wel weer eens een punt van aandacht mogen zijn. Twee dagen daarvoor wees een ADL’er mij erop dat, terwijl ik een soort van straattaal probeerde te spreken, ik nogal achter de feiten aan liep.

Op dat moment is het ochtend en nadert het dagelijkse ritueel van blaasspoelen, douchen en aankleden zijn einde. Nee, veel afwisseling is er eigenlijk niet tijdens dit proces. Ook dat ik straks een bak yoghurt met muesli eet en twee koppen koffie drink is voor hen waarschijnlijk ook geen verrassing. Er zijn twee vrouwen aanwezig om mij te assisteren. Vrouw A is van mijn leeftijd, richting de 50, vrouw B is 23.

Wanneer ik, volledig aangekleed, in mijn tillift hang, op weg naar mijn rolstoel, wordt mij door A gevraagd welke schoenen ik aan mijn voeten wil hebben. “Doe maar dat linker paar, die vette patas", zeg ik. "Die wat?" vraagt A. Voordat ik mijzelf kan verduidelijken aan A welk paar schoenen ik bedoel, word ik door B gecorrigeerd.

“Nee, zieke patas moet je eigenlijk zeggen." Overduidelijk is dat ik mij niets hoef voor te stellen. Sommige terreinen kan men maar beter niet betreden. ‘Vet‘ is kennelijk niet meer in gebruik bij de jonge medemens van tegenwoordig. Althans niet meer bij B. ‘Ziek’ wel. Zieke patas dus!

 

Toen ik nog werkte, in het voortgezet speciaal onderwijs, begaf ik mij tussen jongeren uit alle delen van het land. Onderling werd daar door hen veelal in straattaalwoorden gecommuniceerd. Dat het om speciaal onderwijs ging heeft hier nauwelijks mee te maken. Wel dat het simpelweg om jongeren ging. Er ging een wereld open en ik pikte enkele woorden en uitdrukken op. Gewoon, voor de leuk! Zoals dus ‘patas’, maar ook ’chickies’, ‘vet’ of ‘wat zegt die klok’.

 

Terugdenkend, natuurlijk maakte ik in mijn jeugd ook gebruik van een soort van straattaal, al bestond die term nog niet. Toen ging het om woorden als tof, gaaf, super of wauw. Of cool en shit. Met de komst van de multiculturele maatschappij en de toenemende invloed van internet heeft die specifieke jongerentaal waarschijnlijk een spurt genomen.

 

Als ik twee dagen later wederom door B wordt geholpen probeer ik, helaas dus zonder succes, goed voor de dag komen. Haar antwoord geeft mij een glimlach, maar is confronterend tegelijk. De betreffende patas zijn niet vet, laat staan mooi, maar ziek. Ik snap er niets van, maar dat hoeft ook niet. Kan ook niet! Morgen bestaan er weer andere woorden.

 

Een andere collega vult mijn kennis een dag later aan met ‘tantu zieke patas’.