Door Gerrit Jan Tempelman (cliënt)

 

Benauwing

Een beetje onhandig haak ik het witte elastiekje van het katoenen mondkapje achter mijn oor. Meteen veert de lus met vaart terug, recht in mijn gezicht. Auw. Met een pijnlijke grimas trek ik het ding recht. Ik merk dat ik begin te hijgen. Voor mijn ogen verschijnt een wolkende wasem van adem. Het duurt even voor ik weer door de grauwe mist heen kan kijken. Dit is de komende tijd dus mijn uitzicht. Ik zie het allemaal even niet meer.

 

Maanden geleden heb ik mijn deur al voor de meeste mensen op slot gedaan. Voor een aantal mensen ging die deur op een kiertje open. Vaak heb ik mij verre gehouden van de buitenwereld. Misschien verder zelfs dan goed voor mij is geweest. Ik deed het en ik doe het om anderen te beschermen. Omdat ik iedereen een leven in goede gezondheid gun. Omdat ik hoop dat iedereen om mij heen lang en gelukkig mag leven. Want dit dodelijke virus is echt geen sprookje. Eerder een gruwelverhaal. En ik bedank voor een hoofdrol.

 

Toch benauwt dit mondkapje mij. Met zijn slappe elastiekjes en zijn scherpe stikseltjes. Het verzoek om tijdens de zorg een maskertje te dragen, roept in alle eerlijkheid grote vraagtekens bij mij op. In gedachten zie ik mijzelf al liggen in bed, trappelend in mijn deken en zwetend in mijn kussen. De dag is begonnen, het kapje moet op. Maar helaas, hij zakt af. Pffff…. Ik sta er alleen voor. Aan een ander kan ik dit gedoe voor mijn gevoel met goed fatsoen immers niet overlaten. Wacht, daar komt de washand. Hij mag even af. Wat een verademing. Zo snel mogelijk snoer ik mezelf de mond maar weer. Een ander kan het voor mijn gevoel met goed fatsoen immers niet voor me doen.

 

’s Avonds val ik in mijn gedachten met een zucht terug in mijn kussen. Ik moet toegeven, overdag gaat het best goed. Verfrissend, zo’n mondkapje op het toilet. Ik heb mezelf niet eens geroken. Met een snelle beweging trek ik mijn mondkapje af en leg ik het masker op mijn nachtkastje. Weg ermee. Maar waar is de prullenbak? Ik grijp naar mijn hoofd. De prullenbak staat naast de deur. Ik kan mijn mondkapje niet weggooien. En een ander kan ik het voor mijn gevoel met goed fatsoen niet laten doen. Moet ik ‘m dan maar op mijn nachtkastje laten liggen? Wat een stinkzooi dit. Hoe langer ik hierover nadenk, hoe vermoeider ik word. Daarom ga ik maar slapen. Als ik wakker word, zijn we vast weer een dagje dichter bij betere tijden.

 

Ik zie het soms even niet meer. Ja, ik probeer echt verder te kijken dan mijn neus lang is. Omwille van mijzelf en omwille van anderen sluit ik mijzelf af van de samenleving, soms ten koste van mijn eigen welzijn. In ruil daarvoor heb ik soms gewoon een beetje lucht nodig. Waar het kan en waar het moet, zal ik een mondkapje dragen. Maar als het mag, laat ik ‘m af.

 

Een paar dagen later lees ik mijn eigen woorden terug. Slecht nieuws. Inmiddels heb ik even geen keuze meer. Goed, het moet maar. Voor ik mijn mondkapje opzet, slaak ik nog één keer een diepe zucht. Dan zet ik mijn tanden op elkaar. Hopelijk kunnen we allemaal zo snel mogelijk weer opgelucht ademhalen.